Betekenis van:
wonen
wonen
Werkwoord
- huizen
"in een appartement/flat in de stad wonen"
"klein/groot/rustig wonen"
Hyperoniemen
wonen
Werkwoord
- een permanente behuizing hebben
"In ons werkgebied wonen ongeveer 200.000 mensen."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Waar wonen jullie allemaal?
- We wonen in een huis.
- Dieren wonen in het bos.
- Ze wonen in de buurt.
- Mijn ouders wonen in Kioto.
- Hij weet waar we wonen.
- In Alaska wonen miljoenen wilde dieren.
- Wij wonen in de Verenigde Staten.
- Zij en haar vriend wonen samen.
- Wonen er veel mensen in jouw stad?
- We wonen dicht bij het station.
- Ik zou graag in Frankrijk wonen.
- Je kan niet op dat eiland wonen.
- Hij had geen plek om te wonen.
- John kan nu niet in Londen wonen.