Betekenis van:
zaak
zaak (de ~ | meervoud zaken)
Zelfstandig naamwoord
- onderdeel v.e. vermogen
"verbruikbare zaken"
"toekomstige zaken"
Hyperoniemen
zaak
Zelfstandig naamwoord
- een term waarmee een ding of een voorstelling van de geest aangeduid wordt die geen persoon is
"Dit is een vervelende zaak."
zaak
Zelfstandig naamwoord
- iets dat men te behartigen heeft
"Wij behartigen uw zaak altijd."
zaak
Zelfstandig naamwoord
- een transactie of handel
"Hij doet al jaren zaken met hem."
zaak
Zelfstandig naamwoord
- een onderneming of bedrijf
"Wij bezitten een zaakje in het dorp."
zaak
Zelfstandig naamwoord
- een rechtszaak
"Deze zaak is vanaf nu gesloten."
zaak (de ~ | meervoud zaken)
Zelfstandig naamwoord
- gerechtelijk proces; proces voor een rechtbank; geschil/pleidooi; rechtszaak; rechtszaak; rechtsgeding; geschil over rechten
"rechter in eigen zaken zijn"
"advocaat van kwade zaken"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
zaak (de ~ | meervoud zaken)
Zelfstandig naamwoord
- onderwerp v.e. gesprek; onderwerp van gesprek; onderwerp van gesprek
"de zaak laten rusten"
"ter zake doen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
zaak
Zelfstandig naamwoord
- (pand met een) bedrijf dat verkoopt; bedrijf; winkel; plaats waar handelsartikelen verkocht worden
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Zaak opgelost!
- De zaak wordt gesloten.
- Onschuld is een schone zaak.
- Het is een onbetwistbare zaak.
- Zij gaan de zaak onderzoeken.
- Geduld is een schone zaak.
- Wat denkt u over deze zaak?
- Dat zal niets aan de zaak veranderen.
- Bij de zaak, terzake
- Ik heb niets met de zaak te maken.
- Hij werd beschuldigd van liegen over die zaak.
- Ik heb niets met die zaak te maken.
- De belangrijkste zaak is vrijheid
- Rome heeft gesproken, de zaak is beëindigd
- Geen twee keer (vonnissen) over dezelfde zaak