Betekenis van:
zakdoek
zakdoek (de ~ | meervoud zakdoeken)
Zelfstandig naamwoord
- doek om je neus in te snuiten; zakdoek
"een witte zakdoek met rode bolletjes"
"zakdoek leggen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
zakdoek
Zelfstandig naamwoord
- een doek om de neus in te snuiten
"Die vuile zakdoek gebruik ik niet! Die hangt vol snot!"
Voorbeeldzinnen
- Hoeveel kost deze zakdoek?
- Ge hebt uw zakdoek laten vallen.
- Ik denk dat ik ga niezen... geef mij een zakdoek.