Betekenis van:
zalig
zalig
Bijvoeglijk naamwoord
- (mbt. geloof) gered/heilig
"iemand zalig verklaren"
"Zalig Kerstfeest"
zalig
Bijvoeglijk naamwoord
- gerechtvaardigd tegenover God, doordat men van zonde bevrijd is
"Christenen verlangen ernaar zalig te worden door het geloof in de Christus."
zalig
Bijvoeglijk naamwoord
- bijzonder aangenaam, hemels
"We hebben een zalige vakantie gehad."
zalig
Bijvoeglijk naamwoord
- zeer aangenaam
"een zalige soep"
"hij kan mij zalig masseren"
Synoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Zalig zijn de armen van geest