Betekenis van:
zee

zee (de ~ | meervoud zeeën)
Zelfstandig naamwoord
  • aardoppervlak bedekt met zout water
"in zee gaan (met iemand)"
"over zee"

Hyperoniemen

zee (de ~ | meervoud zeeën)
Zelfstandig naamwoord
  • zeer grote hoeveelheid
"'een zee'/zeeën van tijd (hebben)"
"een zee van bloed/tranen/licht/mensen/ruimte/geld"

Synoniemen

Hyperoniemen

zee (de ~ | meervoud zeeën)
Zelfstandig naamwoord
  • vlakte op de maan
"de zee der stilte"

Synoniemen

Hyperoniemen

zee (de ~ | meervoud zeeën)
Zelfstandig naamwoord
  • grote golf
"geen zee gaat hem te hoog"
"een hoge zee"

Hyperoniemen

zee
Zelfstandig naamwoord
  • een uitgestrekt oppervlak zout water dat het grootste deel van de aarde bedekt
"Wij gaan op vakantie naar Griekenland, waar we een hele week aan zee gaan liggen."

Voorbeeldzinnen

  1. Van zee tot zee
  2. Het schip zonk in zee.
  3. Vele mannen stierven op zee.
  4. De aarde bestaat uit zee and land.
  5. De zee scheidt Ierland van Engeland.
  6. Ze heeft een huis aan de zee.
  7. Hij is bang voor de zee.
  8. Mijn huis ligt ver over de zee.
  9. Haar huis is dichtbij de zee.
  10. Hij reed te paard naar de zee.
  11. Het is warm vandaag, dus je kunt in zee zwemmen.
  12. Hij heeft vorig jaar drie maanden op zee doorgebracht.
  13. Onverslaanbaar ter land en op zee
  14. Hij is gevangen tussen de duivel en de diepe blauwe zee.
  15. De octopus keerde terug naar de zee, zonder opgegeten te worden.