Betekenis van:
zee
zee (de ~ | meervoud zeeën)
Zelfstandig naamwoord
- aardoppervlak bedekt met zout water
"in zee gaan (met iemand)"
"over zee"
Hyperoniemen
zee (de ~ | meervoud zeeën)
Zelfstandig naamwoord
- zeer grote hoeveelheid
"'een zee'/zeeën van tijd (hebben)"
"een zee van bloed/tranen/licht/mensen/ruimte/geld"
Synoniemen
Hyperoniemen
zee (de ~ | meervoud zeeën)
Zelfstandig naamwoord
- grote golf
"geen zee gaat hem te hoog"
"een hoge zee"
Hyperoniemen
zee
Zelfstandig naamwoord
- een uitgestrekt oppervlak zout water dat het grootste deel van de aarde bedekt
"Wij gaan op vakantie naar Griekenland, waar we een hele week aan zee gaan liggen."
Voorbeeldzinnen
- Van zee tot zee
- Het schip zonk in zee.
- Vele mannen stierven op zee.
- De aarde bestaat uit zee and land.
- De zee scheidt Ierland van Engeland.
- Ze heeft een huis aan de zee.
- Hij is bang voor de zee.
- Mijn huis ligt ver over de zee.
- Haar huis is dichtbij de zee.
- Hij reed te paard naar de zee.
- Het is warm vandaag, dus je kunt in zee zwemmen.
- Hij heeft vorig jaar drie maanden op zee doorgebracht.
- Onverslaanbaar ter land en op zee
- Hij is gevangen tussen de duivel en de diepe blauwe zee.
- De octopus keerde terug naar de zee, zonder opgegeten te worden.