Betekenis van:
zegel
zegel (het ~ | meervoud zegels)
Zelfstandig naamwoord
- afdruk in lak of was; afdruk v.h. zegel
"het zegel (van een brief) verbreken"
"zijn zegel ergens op drukken"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
zegel
Zelfstandig naamwoord
- een middel om een voorwerp zodanig af te sluiten dat er later nagegaan kan worden of het geopend is
"Een zegel kan van papier, lak of zelfs van klei vervaardigd zijn."
zegel
Zelfstandig naamwoord
- een stukje papier meestal voorzien van een plaklaag dat dient om aan te geven dat betaling heeft plaatsgevonden
"Deze zegeltjes zijn niet meer geldig."
zegel (de ~ | meervoud zegels)
Zelfstandig naamwoord
- zegel op een poststuk als betaalbewijs; zelfklevend papier als betalingsbewijs
"een zegel van 1 dollar"
"zegels verzamelen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- ZEGEL
- (Officieel zegel)
- Zegel (stempel)
- (Officieel zegel)
- Handtekening en officieel zegel
- Is het zegel onbeschadigd?
- Nummer nieuw zegel:
- (Officieel zegel) (Staat)
- Nr. zegel en nr. container
- VOORZIEN van mijn officiële zegel,
- Nr. zegel en nr. container
- Nr. zegel en nr. container
- … Handtekening en stempel (of gedrukt zegel)
- (zegel van de met uitreiking belaste instantie)
- Nr. zegel en nr. containerI.24.