Betekenis van:
zeil
zeil (het ~ | meervoud zeilen)
Zelfstandig naamwoord
- windvanger aan een vaartuig
"de wind in de zeilen hebben"
"de zeilen gorden"
Hyperoniemen
Hyponiemen
zeil (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- alle zeilen samen
"onder zeil gaan/zijn"
"een oogje in het zeil houden"
Hyperoniemen
zeil (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- jute vloerbedekking met harde bovenlaag
"het zeil boenen"
Synoniemen
Hyperoniemen
zeil
Zelfstandig naamwoord
- doek dat in een mast gehesen is met als doel wind te vangen
zeil
Zelfstandig naamwoord
- het geheel van alle zeilen van een schip
zeil
Zelfstandig naamwoord
- vloerbedekking met een onderlaag van weefsel (jute) en een harde kunststof bovenlaag (b.v. linoleum)
zeil
Zelfstandig naamwoord
- doek voor diverse doeleinden (afdekken)
zeil
Zelfstandig naamwoord
- schip (alleen in de uitdrukking: een vloot van x zeilen)
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- De stammen moeten op een ondoorlatende ondergrond en onder een gasdicht zeil op zodanige wijze en tot zodanige hoogte worden opgestapeld dat het gas ertussen kan circuleren.