Betekenis van:
zet
zet (de ~ | meervoud zetten)
Zelfstandig naamwoord
- het zetten bij o.a. spelletjes
"mat in [twee] zetten"
"een hele zet"
Hyperoniemen
Hyponiemen
zet
Zelfstandig naamwoord
- een beweging waarbij iets verplaatst wordt
"Ik hem hem een zet gegeven."
zet
Zelfstandig naamwoord
- een handeling gedurende een spelbeurt
"Bij schaken heeft wit de eerste zet."
zet (de ~ | meervoud zetten)
Zelfstandig naamwoord
- voorwaartse stoot
"iemand een zet(je) geven"
"een zetje nodig hebben"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
zet (de ~ | meervoud zetten)
Zelfstandig naamwoord
- handeling of uiting
"een domme/stomme zet"
"een gemene/brutale zet"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Zet het alsjeblieft aan.
- Zet het af.
- Ik zet mijn hoed af.
- Zet alsjeblieft wat kaarsen op de verjaardagstaart.
- Zet de woorden op alfabetische volgorde.
- Zet het niet op mijn schrijftafel.
- Zet de televisie niet luider alstublieft.
- Zodra ik opsta, zet ik koffie.
- Zet de radio een beetje harder.
- Zet het volume eens wat zachter.
- Zet de tv alsjeblieft wat zachter.
- Zet dat maar op mijn rekening.
- Zet de televisie uit. Ik kan me niet concentreren.
- Ik zet elke maand tienduizend yen op de bank.
- Zet de klok goed. Hij loopt tien minuten voor.