Betekenis van:
zicht
zicht (meervoud zichten)
Zelfstandig naamwoord
- korte zeis
"het graan wordt hier nog gemaaid met een zicht."
Hyperoniemen
zicht
Zelfstandig naamwoord
- de afstand die je kunt kijken door de lucht
"Vanaf het balkon hebben we vrij zicht op het haventerrein."
zicht
Zelfstandig naamwoord
- / , kleine zeis
"Gras maait men met de zeis, haver met een zicht."
zicht (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- de ruimte die men met de ogen tegelijk overziet
"zicht hebben op iets"
"uit het zicht verdwijnen"
Synoniemen
Hyperoniemen
zicht (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- het vermogen om te zien
"slecht van zicht zijn"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik herkende Mary bij het eerste zicht.
- Zicht: …
- ZICHT
- Zicht;
- RVR/Zicht
- Zicht (f)
- GEPROJECTEERD ZICHT
- zicht- en instrumentvliegvoorschriften;
- Zicht in de vlucht
- RVR = met gemeld zicht ×
- zicht- en instrumentvliegvoorschriften;
- Minimum meteorologisch zicht
- Inrichtingen voor indirect zicht
- Ergonomie (inclusief zicht)
- Noot 3: Zicht.