Betekenis van:
zieden

zieden
Werkwoord
  • droogkoken, [grondstoffen] zuiveren of raffineren door ze aan de kook te brengen; met name van pekel of suiker of zeep
"In Zwijndrecht werd vroeger gezoden ter wille van de zoutwinning."
zieden
Werkwoord
  • [een chemische verbinding] bereiden door de grondstoffen te koken; met name van zeep, verf of vernis
"Het productieproces van zeep begon vroeger door vet samen met loog te zieden, zodat het vet verzeepte."
zieden
Werkwoord
  • koken, zo heet zijn dat het kookpunt bereikt wordt
"Laat de pan eerst heet worden, doe er dan boter in tot deze ziedt en leg ten slotte het vlees erbij."

Werkwoord