Betekenis van:
zieke

zieke (de ~ | meervoud zieken)
Zelfstandig naamwoord
  • iem. die ziek is
"een langdurig zieke"
"een psychisch/geestelijk zieke"

Hyperoniemen

Hyponiemen

zieke
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die ziek is
zieke
Bijvoeglijk naamwoord
  • van ziek

Voorbeeldzinnen

  1. Leg de zieke op zijn rug.
  2. Jullie moeten voor jullie zieke moeder zorgen.
  3. Zolang een zieke nog reageert, is er hoop
  4. Noch betaamt het (de dokter) het temperament van de zieke man te negeren
  5. Zieke of verdachte dierenIII.9.9.
  6. Het onderscheid tussen zieke en ernstig zieke dieren berust op een subjectief klinisch oordeel.
  7. monsters genomen van — indien aangetroffen — vijf zieke of dode vogels.
  8. kinderen/zuigelingen, zieke passagiers en personen met verminderde mobiliteit;
  9. Kinderen/zuigelingen, zieke passagiers en personen met verminderde mobiliteit;
  10. ten minste vijf zieke/dode vogels, indien die er zijn, en/of
  11. Dergelijke schuilplekjes dienen regelmatig te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van zieke of gekwetste dieren.
  12. Passieve surveillance van zieke en dode in het wild levende vogels wordt gericht op:
  13. Er moeten afsluitbare voorzieningen zijn voor het slachten van zieke en verdachte dieren.
  14. Er moet worden voorzien in ruimten om zieke of gewonde dieren afgezonderd te huisvesten.
  15. Bij warm weer en voor zieke kalveren moet echter altijd vers drinkwater beschikbaar zijn.