Betekenis van:
ziekelijk
ziekelijk
Bijvoeglijk naamwoord
- geneigd om vaak ziek te zijn
"Hij was altijd al een ziekelijk kind geweest."
ziekelijk
Bijvoeglijk naamwoord
- telkens ziek
"ziekelijk zijn"
"een ziekelijk kind"
Synoniemen
- asthenisch
- pathisch
- sukkelachtig
- reumatisch
- astmatisch
- bedorven
- moddervet
- kankerachtig
- carieus
- winderig
- ziek
- waterzuchtig
- schuimig
- gangreneus
- vliezig
- psychiatrisch
- vaalbleek
Hyperoniemen
ziekelijk
Bijvoeglijk naamwoord
- geestelijk ongezond
"Hij had een ziekelijke neiging om mensen te begluren."
ziekelijk
Bijvoeglijk naamwoord
- ziekelijk, ongezond van geest.
- datgene wat abnormaal of afwijkend van het gewone is.
"een ziekelijke neiging hebben tot [brandstichting]"
Synoniemen
Hyperoniemen
ziekelijk
Bijwoord
- op geestelijk ongezonde wijze
"Hij was ziekelijk jaloers."