Betekenis van:
zoet
zoet
Zelfstandig naamwoord
- met een bepaalde smaak
"zoete druiven"
"zoete dromen/verlangens"
Hyperoniemen
zoet
Zelfstandig naamwoord
- snoepgoed, voornamelijk zuigbaar
zoet
Bijvoeglijk naamwoord
- ter omschrijving van een vaak als aangename ervaren smaak zoals die van suiker
"Dat is een nogal zoete drank, zeg!"
zoet
Bijvoeglijk naamwoord
- aangenaam voor sommige zintuigen
"Heerlijk, die zoete geur."
zoet
Bijvoeglijk naamwoord
- gehoorzaam.
"Wees even een zoete jongen, ik ben zo terug."
zoet
Bijvoeglijk naamwoord
- gehoorzaam; braaf
"iemand ergens mee zoet houden"
"wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe"
Synoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Slaapwel. Droom zoet.
- Suiker is zoet.
- De vrucht is zoet.
- Lelies ruiken zoet.
- De cake smaakt zoet.
- Is het zoet of zuur?
- Deze cake is erg zoet.
- Mooie bloemen ruiken niet noodzakelijk zoet.
- Het gerecht is te zoet voor Tom.
- Verboden genot is zoet
- Zout water heeft meer drijfvermogen dan zoet water.
- Mooie vrouwen en wijn zijn zoet venijn
- Honger maakt elke maaltijd gekruid", "Honger maakt rauwe bonen zoet
- Het is zoet en goed om voor het vaderland te sterven
- Venkel, zoet