Betekenis van:
zon
zon
Zelfstandig naamwoord
- de ster waar de planeet aarde omheen draait, hemellichaam dat o.a. de aarde het daglicht schenkt
"Als de zon schijnt, gaan veel mensen graag naar buiten."
zon
Zelfstandig naamwoord
- de ster waar de planeet aarde omheen draait, hemellichaam dat o.a. de aarde het daglicht schenkt
"Als de zon schijnt, gaan veel mensen graag naar buiten."
zon (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- licht van de zon
"een dag zonder zon"
"de zon tegen hebben"
Synoniemen
Hyperoniemen
zon (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- centrum van ons zonnestelsel
"de zon breekt door"
"de zon gaat op/rijst"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Vandaag schijnt de zon.
- De zon heeft negen planeten.
- De zon schijnt niet altijd.
- De zon gaat al op.
- Niets nieuws onder de zon.
- De zon komt nu op.
- De zon aan de horizon is prachtig.
- Zonder zon zouden we niet kunnen leven.
- Er is niets nieuws onder de zon.
- De zon is onze belangrijkste energibron.
- De aarde is kleiner dan de zon.
- Niets zonder zon
- De zon schijnt al eeuwen over ons land.
- De zon kwam te voorschijn en het ijs smolt.
- Er zijn veel sterren die groter zijn dan onze zon.