Betekenis van:
zwaaien

zwaaien
Werkwoord
  • heen en weer doen bewegen
"wild met je armen zwaaien"
"het vaandel zwaaien"

Hyperoniemen

zwaaien
Werkwoord
  • begroeten door met de hand heen en weer te bewegen
"De kinderen stonden al te zwaaien toen we aankwamen."
zwaaien
Werkwoord
  • aandacht vragen door met de armen heen en weer te bewegen
"De man stond te zwaaien om ons aan te geven dat we er niet in mochten rijden."
zwaaien
Werkwoord
  • heen en weer zwaaien; groeten
"zwaaien naar iets/iemand"

Synoniemen

Hyperoniemen

zwaaien
Werkwoord
  • (iets) krachtig heen en weer bewegen

Hyperoniemen

Hyponiemen

zwaai (de ~ | meervoud zwaaien)
Zelfstandig naamwoord
  • beweging uithalend of heen en weer; zwaaiende beweging v.d. arm; heen en weer gaande beweging
"met een zwaai"
"een zwaai nemen/maken"

Synoniemen

Hyperoniemen

zwaai (de ~ | meervoud zwaaien)
Zelfstandig naamwoord
  • draaiende beweging; beweging uithalend of heen en weer; proces v.h. draaien
"met een zwaai"
"een zwaai nemen/maken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik ben naar het vliegveld geweest om een vriend uit te zwaaien.
  2. Ik ben alleen even naar het vliegveld geweest om een vriend die naar Europa ging uit te zwaaien.
  3. Hangladders worden stevig vastgemaakt, en, met uitzondering van touwladders, zodanig dat zij niet kunnen verschuiven en dat heen en weer zwaaien wordt vermeden.