Betekenis van:
zwak
zwak
Bijvoeglijk naamwoord
- met weinig fysieke kracht; zonder kracht of macht; nogal slap; slap; met weinig fysieke kracht
"een zwakke bejaarde"
"het zwakke geslacht"
Synoniemen
zwak
Bijvoeglijk naamwoord
- ''taalk.'' (''Germaanse werkwoorden'') een verleden tijd vormend met een dentaal achtervoegsel
"Reizen-reisde-gereisd is een zwak werkwoord, rijzen-rees-gerezen een sterk."
zwak
Bijvoeglijk naamwoord
- ''taalk.'' (''Germaanse naamwoorden'') een stelsel buigingsuitgangen vertonend die op -n gebaseerd zijn
"Des hertogen is een zwakke genitief, des konings een sterke."
zwak
Bijvoeglijk naamwoord
- zonder (eigen) karakter; (half)zacht; met weinig mentale kracht; van karakter; zachtgekookt
"zwakke argumenten"
"zwak staan"
Synoniemen
zwak
Bijvoeglijk naamwoord
- tekortkomend in kracht of vaardigheid
zwak
Zelfstandig naamwoord
- een zwakke plek, neiging tot
"Hij heeft een zwak voor snelle auto's."
zwak (het ~ | meervoud zwakken)
Zelfstandig naamwoord
- moreel slechte hoedanigheid
"iemand in zijn zwak tasten"
Synoniemen
Hyperoniemen
zwak (het ~ | meervoud zwakken)
Zelfstandig naamwoord
- liefde voor iets of iem. boven andere zaken of personen
"dat is nooit mijn zwak geweest"
"een zwak voor iets/iemand hebben/voelen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Wij zijn zwak.
- Mijn kennis van Japans is eerder zwak.
- Ann heeft een zwak voor chocolade.
- De geest is gewillig, maar het vlees is zwak.
- Tante Joko is te zwak om te werken.
- zwak
- Zwak D
- āZwak Dā
- Zwak mineraalhoudend
- Zwak verzuurd
- of zwak
- inert of zwak oxidatief
- Zeer zwak mineraalhoudend
- het zwak positieve OIE ELISA standaardserum (OIEELISAWPSS),
- het weer moet helder zijn en de wind zwak.