Betekenis van:
zweer

zweer (de ~ | meervoud zweren)
Zelfstandig naamwoord
  • gezwel op huid- of slijmvliesweefsel
"een rijpe zweer"
"een zweer aan de [vinger/maag/darm]"

Synoniemen

Hyperoniemen

zweer
Zelfstandig naamwoord
  • ontstoken plek, infectie

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik zweer dat ik daar nooit iemand over verteld heb.
  2. zweer bedekt met een zwarte korst (eschara) met daaromheen oedemateuze zwelling.