Betekenis van:
zweer
zweer (de ~ | meervoud zweren)
Zelfstandig naamwoord
- gezwel op huid- of slijmvliesweefsel
"een rijpe zweer"
"een zweer aan de [vinger/maag/darm]"
Synoniemen
Hyperoniemen
zweer
Zelfstandig naamwoord
- ontstoken plek, infectie
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik zweer dat ik daar nooit iemand over verteld heb.
- zweer bedekt met een zwarte korst (eschara) met daaromheen oedemateuze zwelling.