Betekenis van:
zwijgen
zwijgen (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- het niet spreken
"iemand het zwijgen opleggen"
"een beklemmend/veelzeggend zwijgen"
Hyperoniemen
Hyponiemen
zwijgen
Werkwoord
- ervan afzien te spreken
"Door die ernstige belediging zweeg de rest van het personeel even."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- U hebt het recht om te zwijgen.
- Spreken is zilver, zwijgen is goud.
- Ik interpreteer je zwijgen als toestemmen.
- Wanneer ze zwijgen, roepen ze
- Spreken is zilver, zwijgen is goud
- Hij, die een weldaad heeft gegeven, moet zwijgen; hij die het ontvangen heeft, moet spreken.
- Het publiek dat tot de tribune is toegelaten, moet blijven zitten en zwijgen.
- Belanghebbende partijen hebben het recht te zwijgen, hoeven niet aan hun eigen veroordeling mee te werken en hebben het recht persoonlijke rechtsbijstand te vragen.