Betekenis van:
zwik
zwik (de ~ | meervoud zwikken)
Zelfstandig naamwoord
- hoekstuk tussen boog en omlijsting
"de zwik van de poort"
Hyperoniemen
zwik
Zelfstandig naamwoord
- ''vnl. verkleinwoord'' spullen, mikmak, zooitje
"Neem dat hele zwikje maar weer mee."
zwik (de ~ | meervoud zwikken)
Zelfstandig naamwoord
- het verkeerd buigen v.e. lichaamsdeel
Synoniemen
Hyperoniemen
zwik
Zelfstandig naamwoord
- een houten pin waarmee een zwikgat afgedicht kan worden
zwik (de ~ | meervoud zwikken)
Zelfstandig naamwoord
- uitwendige genitaliën v.d. man