Vertaling van du

Inhoud:

Deens
Nederlands
du {pers. vnw.}
je
jij 
ge
gij
De, du, I {pers. vnw.}
u 
je
jij 
ge
gij
jullie
gijlieden
gijlui
gelui
jelui
jou


Voorbeelden in zinsverband

Deens
Nederlands

Ryger du?

Rook je?

Og du, hvordan har du det?

En met jou, hoe gaat het met jou?

Du kan danse, kan du ikke?

Je kan dansen, nietwaar?

Taler du engelsk?

Spreken jullie Engels?

Du er en arbejdsnarkoman.

Je bent een workaholic.

Du taler flydende engelsk.

Je spreekt vloeiend Engels.

Er du færdig?

Ben je klaar?

Drikker du kaffe?

Drink je koffie?

Hvad gør du?

Wat ben je aan het doen?

Hvor kommer du fra?

Waar kom je vandaan?

Er du optaget?

Ben je bezig?

Hvad hedder du?

Wat is je naam?

Hvor kommer du fra?

Waar kom je vandaan?

Kan du køre bil?

Kun je autorijden?

Køber du den forklaring?

Aanvaardt ge deze uitleg?


Gerelateerd aan du

De - I