Vertaling van hus

Inhoud:

Deens
Nederlands
hus [o] {zn.}
huis  [o]
familie  [v]
pand [o]
geslacht  [o]
Dette er hendes hus.
Dit is haar huis.
Dette er hans hus.
Dit is zijn huis.


Voorbeelden in zinsverband

Deens
Nederlands

Dette er hendes hus.

Dit is haar huis.

Dette er hans hus.

Dit is zijn huis.

Dette hus er berømt.

Dit huis is beroemd.

Vi bor i et hus.

We wonen in een huis.

Hans hus ligger overfor mit.

Zijn huis is aan de overkant van het mijne.

Dette hus er ikke til salg.

Dit huis is niet te koop.

Hans hus er meget langt fra stationen.

Zijn huis is heel ver van het station.

Jeg havde ikke held med at finde hans hus.

Ik kon zijn huis niet vinden.

Jeg havde ikke held med at finde hans hus.

Ik kon zijn huis niet vinden.