Vertaling van kirke

Inhoud:

Deens
Nederlands
kirke {zn.}
kerk  [v]
synagoog
synagoge 
moskee 
godshuis
tempel [m]
kerkgebouw [o]
bedehuis [o]
Han går sjældent i kirke.
Hij gaat zelden naar de kerk.
Om søndagen går jeg i kirke.
's Zondags ga ik naar de kerk.


Voorbeelden in zinsverband

Deens
Nederlands

Han går sjældent i kirke.

Hij gaat zelden naar de kerk.

Om søndagen går jeg i kirke.

's Zondags ga ik naar de kerk.