Vertaling van Abgang

Inhoud:

Duits
Nederlands
Abgang [m] (der ~), Abreise [v] (die ~), Abzug [m] (der ~) {zn.}
vertrek  [o]
Er entschloss sich, seine Abreise zu verschieben.
Hij besloot zijn vertrek uit te stellen.
Wir schoben unsere Abreise wegen des Sturmes auf.
We stelden ons vertrek uit vanwege de storm.


Gerelateerd aan Abgang

Abreise - Abzug