Vertaling van Ausscheiden

Inhoud:

Duits
Nederlands
ausscheiden, absondern {ww.}
uitscheiden
afscheiden 

ich werde ausscheiden
du wirst ausscheiden
er/sie/es wird ausscheiden

ik zal uitscheiden
jij zult uitscheiden
hij/zij/het zal uitscheiden
» meer vervoegingen van uitscheiden

ausscheiden, defäkieren, sich entleeren {ww.}
zich ontlasten
Austritt [m] (der ~), Ausscheiden [o] (das ~) {zn.}
uittreding [v]
aftreden  [o]
ausschalten, ausstoßen, eliminieren, wegschaffen, ausscheiden, absondern, kaltstellen, beseitigen, aus dem Weg räumen, ausmerzen {ww.}
wegwerken
uitschakelen
verwijderen
elimineren 

ich werde ausscheiden
du wirst ausscheiden
er/sie/es wird ausscheiden

ik zal wegwerken
jij zult wegwerken
hij/zij/het zal wegwerken
» meer vervoegingen van wegwerken

abdanken, ausscheiden, aus dem Dienst ausscheiden, aus dem Amt ausscheiden, Amt niederlegen {zn.}
ontslag nemen
bedanken 
uittreden
aftreden