Vertaling van Besuch

Inhoud:

Duits
Nederlands
Besuch [m] (der ~), Visite [v] (die ~) {zn.}
bezoek  [o]
visite
Das war mein erster Besuch von Japan.
Dat was mijn eerste bezoek aan Japan.
besuchen, einen Besuch abstatten {ww.}
bezoeken
opzoeken
afgaan 
Wir werden sie bald besuchen.
We gaan ze snel bezoeken.
Ich werde dich morgen besuchen.
Ik zal je morgen bezoeken.
frequentieren, verkehren, Umgang haben mit, besuchen {ww.}
bezoeken
over de vloer komen
Ich werde nächste Woche meinen Onkel besuchen.
Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.
Ich muss meinen Freund im Krankenhaus besuchen.
Ik moet mijn vriend in het ziekenhuis bezoeken.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Die Ausstellung ist einen Besuch wert.

De tentoonstelling is het bezoeken meer dan waard.

Das war mein erster Besuch von Japan.

Dat was mijn eerste bezoek aan Japan.