Vertaling van Blüte

Inhoud:

Duits
Nederlands
Blüte [v] (die ~), Blühen [o] (das ~) {zn.}
bloei [m]
Die Rosen im Garten blühen.
De rozen in de tuin staan in bloei.
Blume [v] (die ~), Blüte [v] (die ~) {zn.}
bloem  [v]
Bienen fliegen von Blume zu Blume.
Bijen vliegen van bloem tot bloem.
Diese Blume riecht süß.
Deze bloem ruikt lekker.
bluten {ww.}
bloeden 

ich blute

ik bloed
» meer vervoegingen van bloeden

Sein verwundetes Bein begann erneut zu bluten.
Zijn gewonde been begon opnieuw te bloeden.
bluten {ww.}
bloeden 

ich blute

ik bloed
» meer vervoegingen van bloeden



Gerelateerd aan Blüte

Blühen - Blume - bluten