Vertaling van Brief

Inhoud:

Duits
Nederlands
Brief [m] (der ~) {zn.}
brief  [m]
schrijven  [o]
missive [v]
epistel [o]
Ich schreibe einen Brief.
Ik ben een brief aan het schrijven.
Muss ich einen Brief schreiben?
Moet ik een brief schrijven?


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Ich schreibe einen Brief.

Ik schrijf een brief.

Ich schreibe einen Brief.

Ik ben een brief aan het schrijven.

Er schrieb einen Brief.

Hij schreef een brief.

Muss ich einen Brief schreiben?

Moet ik een brief schrijven?

Der Brief wird morgen ankommen.

De brief zal morgen aankomen.

Wessen Brief ist das hier?

Wiens brief is dit?

Wer hat einen Brief geschrieben?

Wie heeft een brief geschreven?

Vergiss nicht, den Brief wegzuschicken.

Vergeet niet de brief op de post te doen.

Wer hat diesen Brief geschrieben?

Wie heeft deze brief geschreven?

Haben Sie den Brief erhalten?

Heeft u de brief ontvangen?

Schreiben Sie gerade einen Brief?

Schrijft ge een brief?

Sie schreibt gerade einen Brief.

Ze is nu een brief aan het schrijven.

Es war ein langer Brief.

Het was een lange brief.

Ich muss einen Brief verfassen.

Ik moet een brief schrijven.

Hast du ihm keinen Brief geschrieben?

Heb je hem geen brief geschreven?