Vertaling van Fahrt

Inhoud:

Duits
Nederlands
Fahrt [v] (die ~) {zn.}
rit
tocht
Der Zug war so voll, dass ich die ganze Fahrt über stehen musste.
De trein was zo druk dat ik de hele rit heb moeten staan.
Fahrt [v] (die ~) {zn.}
rit
rijtoer
fahren {ww.}
rijden
gaan 
varen 
karren

er/sie/es fährt
ihr fahrt

hij/zij/het rijdt
jullie rijden
» meer vervoegingen van rijden

Ich möchte nicht fahren.
Ik wil niet rijden.
Wir fahren morgen los.
We gaan morgen vertrekken.
fahren {ww.}
varen 

er/sie/es fährt
ihr fahrt

hij/zij/het vaart
jullie varen
» meer vervoegingen van varen

fahren {ww.}
varen 

er/sie/es fährt
ihr fahrt

hij/zij/het vaart
jullie varen
» meer vervoegingen van varen

fahren {ww.}
rijden
vervoeren
chaufferen

er/sie/es fährt
ihr fahrt

hij/zij/het rijdt
jullie rijden
» meer vervoegingen van rijden

Ich kann Auto fahren, aber Tom nicht.
Ik kan auto rijden, maar Tom niet.
Es ist gefährlich, so schnell zu fahren.
Het is gevaarlijk om zo snel te rijden.


Gerelateerd aan Fahrt

fahren