Vertaling van Fisch

Inhoud:

Duits
Nederlands
Fisch [m] (der ~) {zn.}
vis [m]
Fisch, bitte.
Vis, alsjeblieft.
Ich mag Fisch gern.
Ik hou van vis.
fischen {ww.}
vissen
Als Kind bin ich öfter mit meinem Vater fischen gegangen.
Als kind ging ik dikwijls vissen met mijn vader.
fischen, angeln, mit der Angel fischen {ww.}
hengelen
ausschöpfen, fischen {ww.}
hozen
leeghozen
uitscheppen


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Fisch, bitte.

Vis, alsjeblieft.

Ich mag Fisch gern.

Ik hou van vis.

Der Fisch schmeckte wie Lachs.

De vis smaakte naar zalm.

Ich bin gegen Fisch allergisch.

Ik ben allergisch voor vis.

Ein Fisch auf dem Trockenen.

Een vis op het droge.

Ich mag Fisch lieber als Fleisch.

Ik heb liever vis dan vlees.

Ich mag lieber Fleisch als Fisch.

Ik heb liever vlees dan vis.

Dieser alte Mann fing einen großen Fisch.

De oude heeft een grote vis gevangen.

Wie wäre es mit Fisch zum Abendessen?

Wat vind je van vis voor het avondeten?

Wie heißt dieser Fisch auf Englisch?

Hoe heet deze vis in het Engels?

Der alte Mann fing einen großen Fisch.

De oude heeft een grote vis gevangen.

Ich wäre lieber ein Vogel als ein Fisch.

Ik zou liever een vogel dan een vis zijn.

Ich bin kein echter Fisch, ich bin nur ein einfaches Plüschtier.

Ik ben geen echte vis, ik ben maar een knuffelbeest.

"Ja", antwortete Dima, indem er ein angebissenes Stück Fisch abbürstete, das in seinem rechten Ärmel steckengeblieben war. "Ich möchte diesen hier kaufen."

"Ja," antwoordde Dima, terwijl hij een stukje halfopgegeten vis dat was blijven zitten op zijn rechtermouw wegveegde. "Ik wil graag dat daar kopen."


Gerelateerd aan Fisch

fischen - angeln - mit der Angel fischen - ausschöpfen