Vertaling van Fort

Inhoud:

Duits
Nederlands
Fort [o] (das ~) {zn.}
fort
fort, weiter {bw.}
bovendien 
daarenboven
verder 
voorts
Befestigung [v] (die ~), Blockhaus [o] (das ~), Festung [v] (die ~), Fort [o] (das ~), Festungswerk {zn.}
fort [o]
sterkte
versterking [v]
verschansing [v]
Wir sind eine Festung.
We zijn een fort.
ab, dahin, fort, heraus, weg, hinweg, weit, entfernt {bw.}
heen
over 
vandoor
verwijderd
voort
weg 


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Sie fuhr mit der Arbeit fort.

Ze ging verder met het werk.

Am nächsten Morgen war er fort.

De volgende ochtend was hij weg.


Gerelateerd aan Fort

fort - weiter - Befestigung - Blockhaus - Festung - Festungswerk - ab - dahin - heraus - weg - hinweg - weit - entfernt