Vertaling van Frau

Inhoud:

Duits
Nederlands
Frau [v] (die ~), Weib [o] (das ~) {zn.}
vrouw  [v]
vrouwmens
vrouwspersoon
Die Frau ist dick.
De vrouw is dik.
Wer ist diese Frau?
Wie is deze vrouw?
Frau [v] (die ~), Gemahlin [v] (die ~), Gattin [v] (die ~) {zn.}
vrouw  [v]
echtgenote  [v]
gemalin [v]
Eine Frau, die ihren Mann verloren hat, ist eine Witwe.
Een vrouw wier echtgenote is overleden is een weduwe.
Meine Frau ist Ärztin.
Mijn vrouw is arts.
Dame [v] (die ~), Frau [v] (die ~) {zn.}
mevrouw [v]
dame [v]
Er hat die Dame begrüßt.
Hij begroette de dame.
Der tapfere Ritter tritt vor und küsst der Dame die Hand.
De dappere ridder stapt naar voren en kust de dame de hand.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Wer ist diese Frau?

Wie is deze vrouw?

Wie geht's deiner Frau?

Hoe gaat het met je vrouw?

Meine Frau ist Ärztin.

Mijn vrouw is arts.

Die Frau ist dick.

De vrouw is dik.

Ich liebe meine Frau.

Ik hou van mijn vrouw.

Meine Frau liebt Apfelkuchen.

Mijn vrouw houdt van appeltaart.

Die Frau liest gerade.

De vrouw is aan het lezen.

Meine Frau ist Vegetarierin.

Mijn vrouw is een vegetariër.

Ich hörte eine Frau schreien.

Ik hoorde een vrouw schreeuwen.

Tom geht seiner Frau fremd.

Tom bedriegt zijn vrouw.

Ich traf eine alte Frau.

Ik kwam een oude vrouw tegen.

Du bist eine schöne Frau.

Je bent een mooie vrouw.

Er sagte der Frau hallo.

Hij zei de vrouw hallo.

Die Frau ist fast taub.

De vrouw is bijna doof.

Sie ist eine hübsche Frau.

Ze is een knappe vrouw.


Gerelateerd aan Frau

synoniemen

Weib - Gemahlin - Gattin - Dame