Vertaling van Gast

Inhoud:

Duits
Nederlands
Gast [m] (der ~) {zn.}
gast  [m]
logé [m]
introducé [m]
Bitte sei heute nacht mein Gast.
Ik wil dat je vanavond mijn gast bent.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Bitte sei heute nacht mein Gast.

Ik wil dat je vanavond mijn gast bent.

Ich bin wieder da! Oh? Haben wir einen Gast?

Ik ben er weer! O, hebben we bezoek?