Vertaling van Handwerk

Inhoud:

Duits
Nederlands
Beruf [m] (der ~), Gewerbe [o] (das ~), Handwerk [o] (das ~) {zn.}
beroep  [o]
vak
handwerk
ambacht  [o]
Er ist von Beruf Zahnarzt.
Hij is tandarts van beroep.


Gerelateerd aan Handwerk

Beruf - Gewerbe