Vertaling van Herr

Inhoud:

Duits
Nederlands
Herr [m] (der ~) {zn.}
meneer  [o]
mijnheer [o]
heer  [m]
heerschap [o]
Herr Long und Herr Smith sprachen miteinander.
Meneer Long en meneer Smith praatten met elkaar.
Herr Suzuki hat drei Töchter.
Mijnheer Suzuki heeft drie dochters.
Befehlshaber [m] (der ~), Chef [m] (der ~), Haupt [o] (das ~), Häupling, Herr [m] (der ~), Oberhaupt [o] (das ~), Vorsteher [m] (der ~), Leiter [m] (der ~), Vorgesetzter [m] (der ~) {zn.}
baas  [m]
gebieder [m]
chef  [m]
aanvoerder  [m]
Wo ist der Chef?
Waar is de baas?
Mein Chef wurde zum Rücktritt gezwungen.
Mijn baas was gedwongen ontslag te nemen.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Herr Long und Herr Smith sprachen miteinander.

Meneer Long en meneer Smith praatten met elkaar.

Herr Green ist Geschichtslehrer.

Meneer Green is leraar geschiedenis.

Herr Smith kam.

Mr. Smith kwam.

Vielen Dank, Herr Doktor.

Dank u wel, dokter.

Herr Johnsons Zimmer war großzügig.

Dhr. Johnsons kamer was een grote.

Herr Jordan wachte plötzlich auf.

Meneer Jordan werd plots wakker.

Hallo! Ist Herr Freeman da?

Hallo, is meneer Freeman er?

Herr Suzuki hat drei Töchter.

Mijnheer Suzuki heeft drie dochters.

Ich habe Magenschmerzen, Herr Doktor.

Dokter, ik heb buikpijn.

Herr Braun hat vier Kinder.

Meneer Brown heeft vier kinderen.

Herr Braun ist unser Englischlehrer.

Meneer Brown is onze leraar Engels.

Herr Braun ist unser Englischlehrer.

Meneer Brown is onze leraar Engels.

Herr Wang kommt aus China.

Meneer Wang komt uit China.

Herr Brown sucht seine Brille.

Meneer Brown is op zoek naar zijn bril.

Herr / Frau

De heer…/ Mevrouw… / Juffrouw


Gerelateerd aan Herr

Befehlshaber - Chef - Haupt - Häupling - Oberhaupt - Vorsteher - Leiter - Vorgesetzter