Vertaling van Hund

Inhoud:

Duits
Nederlands
Hund [m] (der ~) {zn.}
hond  [m]
Hat er einen Hund?
Heeft hij een hond?
Der Hund ist tot.
De hond is dood.
Fuder [m] (der ~), Fuhre [v] (die ~), Karren [m] (der ~), Wagen [m] (der ~), Fuhrwerk [o] (das ~), Förderwagen [m] (der ~), Hund [m] (der ~), Hunt, Laufkatze [v] (die ~) {zn.}
wagen 
kar 
handkar
karretje [o]
Sie sind das fünfte Rad am Wagen.
Jij bent het derde wiel aan de wagen.
Bitte sage mir, wo ich meinen Wagen parken kann.
Vertel me alstublieft waar ik mijn wagen moet parkeren.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Hat er einen Hund?

Heeft hij een hond?

Der Hund ist tot.

De hond is dood.

Der Hund ging weg.

De hond ging weg.

Ich habe einen Hund.

Ik heb een hond.

Das ist Ihr Hund.

Dit is jouw hond.

Wo ist dein Hund?

Waar is jouw hond?

Er hat einen Hund.

Hij heeft een hond.

Dieser Hund ist mein.

Deze hond is van mij.

Der Hund ist weiß.

De hond is wit.

Ist Ihr Hund bissig?

Is jouw hond gemeen?

Vorsicht vor dem Hund!

Opgepast voor de hond!

Mein Hund ist weiß.

Mijn hond is wit.

Der Hund heißt Ken.

De naam van de hond is Ken.

Was für ein großer Hund!

Wat een grote hond!

Der Hund liegt im Sterben.

De hond is aan het sterven.


Gerelateerd aan Hund

Fuder - Fuhre - Karren - Wagen - Fuhrwerk - Förderwagen - Hunt - Laufkatze