Vertaling van Jagen

Inhoud:

Duits
Nederlands
Jagen [o] (das ~), Jägerei {zn.}
jacht
jagen, Jagd machen auf, nachjagen {ww.}
jagen
bejagen
jacht maken op

wir jagen
sie jagen

wij jagen
zij jagen
» meer vervoegingen van jagen

anfeuern, jagen, treiben, vor sich hertreiben {ww.}
voortdrijven
aandrijven 
opjagen
drijven

wir jagen
sie jagen

wij drijven voort
zij drijven voort
» meer vervoegingen van voortdrijven

fliegen, eilen, dahineilen, jagen, verfliegen {ww.}
vliegen 

wir jagen
sie jagen

wij vliegen
zij vliegen
» meer vervoegingen van vliegen

Dieser Vogel kann nicht fliegen.
Deze vogel kan niet vliegen.
Nicht alle Vögel können fliegen.
Niet alle vogels kunnen vliegen.