Vertaling van Krankenhaus

Inhoud:

Duits
Nederlands
Hospital, Krankenhaus [o] (das ~), Spital [o] (das ~) {zn.}
ziekenhuis  [o]
hospitaal [m]
gasthuis [o]
Das hier ist ein Krankenhaus.
Hier is een ziekenhuis.
Er ist im Krankenhaus.
Hij is in het ziekenhuis.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Er ist im Krankenhaus.

Hij is in het ziekenhuis.

Das hier ist ein Krankenhaus.

Hier is een ziekenhuis.

Tom ist noch im Krankenhaus.

Tom is nog steeds in het ziekenhuis.

Sie ist jetzt im Krankenhaus.

Ze is op dit moment in het ziekenhuis.

Ich arbeite in einem Krankenhaus.

Ik werk in een ziekenhuis.

Tom ist immer noch im Krankenhaus.

Tom is nog in het ziekenhuis.

Tom bekam einen Anruf vom Krankenhaus.

Tom kreeg een telefoontje van het ziekenhuis.

Ich besuche gerade meine Großmutter im Krankenhaus.

Ik bezoek mijn grootmoeder in het ziekenhuis.

Ich muss meinen Freund im Krankenhaus besuchen.

Ik moet mijn vriend in het ziekenhuis bezoeken.

Der alte Mann wurde überfahren und sofort ins Krankenhaus gebracht.

De oude man werd overreden en onmiddellijk naar het ziekenhuis gebracht.

Wie lange werde ich noch im Krankenhaus bleiben müssen?

Hoe lang moet ik nog in het ziekenhuis blijven?

Ich ging ins Krankenhaus um meine Frau zu besuchen.

Ik ging naar het ziekenhuis om mijn vrouw te bezoeken.

Das kann nicht Maria sein. Die liegt doch derzeit im Krankenhaus.

Dat kan Mary niet zijn. Ze ligt nu in het ziekenhuis.


Gerelateerd aan Krankenhaus

Hospital - Spital