Vertaling van König

Inhoud:

Duits
Nederlands
König [m] (der ~) {zn.}
koning 
staatshoofd
vorst
Der Kunde ist König.
Klant is koning.
Er war ein guter König.
Hij was een goede koning.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Der Kunde ist König.

Klant is koning.

Er war ein guter König.

Hij was een goede koning.

Der König befahl, den Gefangenen freizulassen.

De koning gaf het bevel dat de gevangene vrijgelaten moest worden.

Er war mehr als ein König.

Hij was meer dan een koning.

Der König hat seine Macht missbraucht.

De koning maakte misbruik van zijn macht.

Wenn ich groß bin, will ich ein König sein.

Als ik later groot ben, wil ik koning worden.

Dieses Buch handelt von einem König, der seine Krone verliert.

Dit boek gaat over een koning die zijn kroon verliest.

Der König herrschte vierzig Jahre über sein Volk.

De koning regeerde over zijn volk voor veertig jaar.