Anteil [m] (der ~), Stück [o] (das ~), Teil [o] (das ~), Partie [v] (die ~) {zn.} deel
stuk
part
onderdeel
gedeelte
Gib mir bitte ein Stück Brot.
Kun je me alsjeblieft een stuk brood geven?
Der Hund hatte ein Stück Fleisch in seinem Maul.
De hond had een stuk vlees in zijn bek.