Abbild [o] (das ~), Figur [v] (die ~), Gestalt [v] (die ~), Postur, Bild [o] (das ~), Statue [v] (die ~), Redewendung [v] (die ~) {zn.} afbeelding [v]
figuur
beeld [o]
Sie hat eine schlanke Figur.
Ze heeft een slank figuur.
Er hängte ein Bild an die Wand.
Hij hing een afbeelding aan de muur.