Vertaling van Reich

Inhoud:

Duits
Nederlands
Reich [o] (das ~), Staat [m] (der ~) {zn.}
rijk 
staat 
Er wollte reich sein.
Hij wou rijk zijn.
Wollen Sie reich sein?
Wil je rijk zijn?
reichlich, überflüssig, überschüssig, reich, versehen {bn.}
abundant
overvloedig
rijk 
uitbundig
volop
weelderig
welig
ausgiebig, reich, vermögend {bn.}
gefortuneerd
rijk 
vermogend
ausreichen, genügen, hinreichen, zureichen, reichen {ww.}
volstaan
voldoen
toereikend zijn
voldoende zijn
toereiken
erlangen, erzielen, reichen, erreichen, einholen, heranreichen, sich erstrecken, erwirken, durchsetzen {ww.}
bereiken 
reiken tot
inhalen
behalen 
Du kannst mich unter dieser Nummer erreichen.
Je kunt me op dit nummer bereiken.
Maria wird, um ihr Ziel zu erreichen, vor nichts haltmachen.
Mary stopt voor niets of niemand om haar doel te bereiken.
sich ausbreiten, sich erstrecken, reichen, sich ausdehnen, sich hinstrecken, sich hinziehen, sich dehnen, sich weiten, sich ausweiten {ww.}
zich uitrekken
zich uitstrekken
zich rekken
sich erstrecken, sich ausbreiten, reichen, sich ausdehnen, sich hinstrecken, sich hinziehen, sich ausweiten, sich weiten {ww.}
reiken
zich uitstrekken
lopen 
erteilen, geben, angeben, herreichen, verabreichen, reichen, hervorbringen, erzeugen, tragen, spenden, machen, übergeben, überantworten, anvertrauen, ergeben, gewähren, gestatten {ww.}
geven 
verlenen
toekennen
toebrengen
opbrengen
aangeven 
Kühe geben Milch.
Koeien geven melk.
Sie geben nichts.
Zij geven niets.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Er wollte reich sein.

Hij wou rijk zijn.

Wollen Sie reich sein?

Wil je rijk zijn?

Ihr seid reich.

Jullie zijn rijk.

Er wurde reich.

Hij werd rijk.

Es ist besser, reich zu leben als reich zu sterben.

Het is beter rijk te leven, dan rijk te sterven.

Reich mir bitte das Buch.

Geef mij het boek, alsjeblieft.

Ich wünschte, ich wäre reich.

Ik wenste dat ik rijk was.

Man sagt, er ist sehr reich.

Het wordt gezegd dat hij heel rijk is.

Er ist reich, aber nicht glücklich.

Hij is rijk maar hij is niet gelukkig.

Ich weiß, dass ihr reich seid.

Ik weet dat ge rijk zijt.

Man sagt, dass er sehr reich war.

Ze zeggen dat hij erg rijk was.

Er ist reich genug, zwei Autos zu kaufen.

Hij is rijk genoeg om twee auto's te kopen.

Sein wichtigstes Ziel im Leben war reich zu werden.

Zijn belangrijkste levensdoel was rijk worden.

Ich möchte gerne reich sein und keine Geldsorgen haben.

Ik zou graag rijk willen zijn en me geen zorgen te hoeven maken over geld.

Ah! Wenn ich reich wäre, würde ich mir ein Haus in Spanien kaufen.

Ah! Als ik rijk zou zijn, zou ik voor mezelf een huis kopen in Spanje.