Vertaling van Reis

Inhoud:

Duits
Nederlands
Reis [m] (der ~) {zn.}
rijst  [m]
Habt ihr Reis?
Heb je rijst?
Sie essen viel Reis.
Ze eten veel rijst.
Zweig [m] (der ~), Astchen [m] (der ~), Reis [m] (der ~) {zn.}
zwik
rijs
twijg
rank [v]
abreißen, losreißen, pflücken, abpflügen {ww.}
wegscheuren
afplukken
afrukken
plukken
afbreken 
umreißen, vernichten, zerstören, einreißen, abreißen, niederreißen, zunichte machen, zugründe richten, untergraben {ww.}
vernietigen
verwoesten
vernielen
abreisen, fortgehen {ww.}
zich verwijderen
vertrekken
weggaan 
afgaan 
abreisen {ww.}
op reis gaan
afreizen 
abfahren, abreisen {ww.}
wegrijden
vertrekken
uitlopen
uitvaren
afrijden
reisen {ww.}
reizen 
Ich möchte um die Welt reisen.
Ik wil rond de wereld reizen.
Mein Traum ist, in einer Raumfähre zu reisen.
Mijn droom is om in een spaceshuttle te reizen.

Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Habt ihr Reis?

Heb je rijst?

Ich esse Reis.

Ik ben rijst aan het eten.

Sie essen viel Reis.

Ze eten veel rijst.

Reis wächst in warmen Klimazonen.

Rijst groeit in warme klimaten.

Reis wächst in warmen Ländern.

Rijst groeit in warme landen.

Curry mit Reis ist mein Lieblingsgericht.

Rijst met curry is mijn lievelingsgerecht.

Reis wurde um drei Prozent teurer.

De prijs van rijst steeg met drie procent.