Vertaling van Reiz

Inhoud:

Duits
Nederlands
Anmut [v] (die ~), Charme [m] (der ~), Reiz [m] (der ~), Liebreiz [m] (der ~), Zauber [m] (der ~) {zn.}
charme  [m]
bekoring  [v]
bekoorlijkheid [v]
Musik hat den Reiz ein wildes Tier zu beruhigen.
Muziek heeft de charme om een wild beest te kalmeren.
anfeuern, aufregen, anregen, ermutigen, erregen, reizen, schüren, anfachen, aufreizen {ww.}
werken op
verhitten
opwinden
prikkelen
aanwakkeren
anregen, reizen, anreizen, stimulieren {ww.}
zwepen
stimuleren 
prikkelen
aanvuren
aansporen 
aanporren
angreifen, reizen, herausfordern, stumpf machen, provozieren {ww.}
irriteren
prikkelen
agaceren
anreizen, aufhetzen, reizen, aufreizen {ww.}
sarren
prikkelen
op stang jagen
ophitsen
irriteren
aanstoken