Vertaling van Schlaf

Inhoud:

Duits
Nederlands
Schlaf [m] (der ~) {zn.}
slaap 
Schlaf gut, Timmy!
Slaap lekker, Timmy.
Kinder brauchen viel Schlaf.
Kinderen hebben een hoop slaap nodig.
einschlafen {ww.}
inslapen
onder zeil gaan
in slaap vallen
Aufwachen ist das Gegenteil von Einschlafen.
Wakker worden is het tegenovergestelde van inslapen.
schlafen {ww.}
slapen
pitten
maffen
Gehen Sie schlafen!
Ga slapen.
Ich muss schlafen gehen.
Ik moet gaan slapen.
verschlafen, ausschlafen {ww.}
verslapen
Ich habe den ganzen Nachmittag verschlafen.
Ik heb de hele namiddag verslapen.
Ich habe verschlafen und den ersten Zug verpasst.
Ik heb me verslapen en miste de eerste trein.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Kinder brauchen viel Schlaf.

Kinderen hebben een hoop slaap nodig.

Schlaf gut, Timmy!

Slaap lekker, Timmy.

Wir brauchen täglich mindestens acht Stunden Schlaf.

We moeten elke dag tenminste acht uur slapen.


Gerelateerd aan Schlaf

einschlafen - schlafen - verschlafen - ausschlafen