Vertaling van Sohn

Inhoud:

Duits
Nederlands
Sohn [m] (der ~) {zn.}
zoon  [m]
Er hat noch einen Sohn.
Hij heeft nog een zoon.
Wie alt ist dein Sohn?
Hoe oud is je zoon?
aussöhnen, versöhnen {ww.}
verzoenen


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Ihr Sohn heißt John.

De naam van hun zoon is John.

Er hat noch einen Sohn.

Hij heeft nog een zoon.

Wie alt ist dein Sohn?

Hoe oud is je zoon?

Diese CD gehört meinem Sohn.

Deze CD is van mijn zoon.

Ich bin sehr stolz auf meinen Sohn.

Ik ben zeer trots op mijn zoon.

Sie war böse auf ihren Sohn.

Ze was boos op haar zoon.

Er ist stolz auf seinen Sohn.

Hij is trots op zijn zoon.

Er hat einen Sohn und zwei Töchter.

Hij heeft een zoon en twee dochters.

Toms Sohn wurde zum dritten Male ausgeraubt.

Toms zoon werd voor de derde keer beroofd.

Er hat einen Sohn, der John heißt.

Hij heeft een zoon met de naam Johano.

Sie haben ihren Sohn John genannt.

Ze hebben hun zoon John genoemd.

Ängstlich wartete er auf seinen Sohn.

Angstig wachtte hij op zijn zoon.

Er hat einen Sohn und zwei Töchter.

Hij heeft een zoon en twee dochters.

Das alte Paar gab seinen Sohn auf.

Het oude paar gaf hun zoon op als vermist.

Er verlor seinen über alles geliebten Sohn.

Hij verloor zijn meest geliefde zoon.


Gerelateerd aan Sohn

aussöhnen - versöhnen