Vertaling van Sprache

Inhoud:

Duits
Nederlands
Sprache [v] (die ~) {zn.}
taal 
Sprichst du meine Sprache?
Spreek je mijn taal?
Ich kenne Ihre Sprache.
Ik ken jouw taal.
reden, sprechen {ww.}
spreken
praten 
Können wir reden?
Kunnen we praten?
Plötzlich hörte er auf zu reden.
Hij stopte plotseling met praten.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Sprichst du meine Sprache?

Spreek je mijn taal?

Ich kenne Ihre Sprache.

Ik ken jouw taal.

Eine Sprache reicht niemals aus.

Eén taal is nooit genoeg.

Deutsch ist keine leichte Sprache.

Duits is geen makkelijke taal.

Niederländisch ist eine niederfränkische Sprache.

Het Nederlands is een Nederfrankische taal.

Schweden hat seine eigene Sprache.

Zweden heeft zijn eigen taal.

Meine Sprache steht nicht auf der Liste.

Mijn taal staat niet op de lijst!

Latein ist die Sprache der Zukunft.

Latijn is de taal van de toekomst!

Welche Sprache spricht man in Ägypten?

Welke taal spreekt men in Egypte?

Welche Sprache spricht man in Ägypten?

Welke taal spreekt men in Egypte?

Die Musik ist die universelle Sprache.

Muziek is de universele taal.

Welche Sprache wird in den Vereinigten Staaten gesprochen?

Welke taal spreken ze in de VS?

Die englische Sprache wird von vielen Menschen verwendet.

Het Engels wordt door veel mensen gebruikt.

Tom wünschte, dass er mehr als eine Sprache könnte.

Tom wou dat hij meer dan één taal sprak.

Meiner Meinung nach ist Deutsch die beste Sprache der Welt.

Naar mijn mening is Duits de beste taal ter wereld.


Gerelateerd aan Sprache

reden - sprechen