Vertaling van Wahrheit

Inhoud:

Duits
Nederlands
Wahrheit [v] (die ~) {zn.}
waarheid  [v]
Die Wahrheit gebärt Haß.
Waarheid baart haat.
Er sagte mir die Wahrheit.
Hij vertelde me de waarheid.
Wahrheit [v] (die ~) {zn.}
waarheid  [v]
waarachtigheid [v]
Nur die Wahrheit ist schön.
Alleen de waarheid is schoon.
Am Schluss fand er die Wahrheit heraus.
Uiteindelijk ontdekte hij de waarheid.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Die Wahrheit gebärt Haß.

Waarheid baart haat.

Er sagte mir die Wahrheit.

Hij vertelde me de waarheid.

Nur die Wahrheit ist schön.

Alleen de waarheid is schoon.

Werden Sie mir die Wahrheit sagen?

Zal je me de waarheid vertellen?

Bald werden wir die Wahrheit wissen.

We zullen weldra de waarheid weten.

Warum sagt er nicht die Wahrheit?

Waarom zegt hij de waarheid niet?

Am Schluss fand er die Wahrheit heraus.

Uiteindelijk ontdekte hij de waarheid.

Man soll immer die Wahrheit sagen.

Ge zoudt altijd de waarheid moeten zeggen.

Eines Tages werden Sie die Wahrheit kennen.

Eens zult ge de waarheid te weten komen.

Seine Beschreibung kam der Wahrheit nahe.

Zijn beschrijving kwam in de buurt van de waarheid.

Hat er dir die Wahrheit gesagt?

Heeft hij je de waarheid gezegd?

Die Wahrheit zu sagen ist viel einfacher, als zu lügen.

De waarheid zeggen is veel gemakkelijker dan liegen.

Ich glaube, dass es wichtig ist, die Wahrheit zu sagen.

Ik vind het belangrijk om de waarheid te vertellen.

Conchita hat sich entschieden, Mary die Wahrheit zu sagen.

Conchita besloot Mary de waarheid te vertellen.

Manchmal tut es weh, die Wahrheit zu sagen.

Soms doet het pijn de waarheid te spreken.