Vertaling van Warten

Inhoud:

Duits
Nederlands
Warten [o] (das ~), Erwarten, Erwartung [v] (die ~) {zn.}
verwachting [v]
afwachting [v]
Anwartschaft [v] (die ~), Erwarten, Warten [o] (das ~) {zn.}
afwachting [v]
gewärtigen, harren, warten, erwarten, warten auf, abwarten, rechnen mit, rechnen auf, drohen, bevorstehen {ww.}
wachten
verwachten 
te wachten staan

wir warten
sie warten

wij wachten
zij wachten
» meer vervoegingen van wachten

Die Arbeit kann warten.
Het werk kan wachten.
Ich kann nur warten.
Ik kan alleen maar wachten.
beaufsichtigen, warten {ww.}
verzorgen
oppassen

wir warten
sie warten

wij verzorgen
zij verzorgen
» meer vervoegingen van verzorgen



Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Die Arbeit kann warten.

Het werk kan wachten.

Ich kann nur warten.

Ik kan alleen maar wachten.

Warten Sie bis morgen früh.

Wacht tot morgenochtend.

Wir müssen auf ihn warten.

We moeten op hem wachten.

Sie warten wohl auf dich.

Ze zijn vast op je aan het wachten.

Können Sie einen Moment warten?

Zou u even kunnen wachten?

Bitte sag ihm, dass er warten möchte.

Vraag hem alstublieft om te wachten.

Alles was du tun kannst ist warten.

Het enige wat je doen kan, is afwachten.

Lass uns warten bis der Regen aufhört.

Laat ons wachten tot het ophoudt met regenen.

Wir mussten zehn Minuten auf ihn warten.

We moesten tien minuten op hem wachten.

Soll ich hier auf Sie warten?

Zal ik hier op je wachten?

Tom will nicht so lange warten.

Tom wil niet zo lang wachten.

Ich habe keine Lust mehr zu warten.

Ik heb geen zin om nog langer te wachten.

Ich werde hier warten, bis sie kommt.

Ik zal hier wachten tot ze komt.

Wie lange wirst du zu warten haben?

Hoe lang moet je wachten?