Vertaling van Zeit

Inhoud:

Duits
Nederlands
Zeit [v] (die ~) {zn.}
tijd 
poos
Ja, es passiert von Zeit zu Zeit.
Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.
Hast du jetzt Zeit?
Heb je nu tijd?
Stunde [v] (die ~), Uhr [v] (die ~), Zeit [v] (die ~) {zn.}
uur  [o]
Er schlief eine Stunde.
Hij sliep een uur.
Eine Stunde hat sechzig Minuten.
Een uur heeft zestig minuten.
Epoche [v] (die ~), Zeitabschnitt [m] (der ~), Zeit [v] (die ~), Periode [v] (die ~) {zn.}
tijdperk
tijdsgewricht
Zur Zeit des Stalinismus wurden Insassen der Konzentrationslager Sklaven des Staates.
In het Stalinistische tijdperk werden gevangenen in concentratiekampen slaven in dienst van de staat.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Ich spiele von Zeit zu Zeit Tennis.

Ik tennis af en toe.

Ja, es passiert von Zeit zu Zeit.

Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.

Ich brauche mehr Zeit.

Ik heb meer tijd nodig.

Zeit ist Geld.

Tijd is geld.

Die Zeit fliegt.

De tijd vliegt.

Wie die Zeit vergeht.

De tijd vliegt.

Deine Zeit ist vorbei.

Je tijd is om.

Tom verschwendet seine Zeit.

Tom verspilt tijd.

Hast du jetzt Zeit?

Heb je nu tijd?

Ich habe keine Zeit.

Ik heb geen tijd.

Ich habe keine Zeit.

Ik heb geen tijd.

Vergeude nicht meine Zeit.

Verspil mijn tijd niet.

Wir haben genug Zeit.

Wij hebben genoeg tijd.

Lassen Sie sich Zeit.

Neem de tijd.

Wir haben viel Zeit.

We hebben veel tijd.


Gerelateerd aan Zeit

synoniemen

Stunde - Uhr - Epoche - Zeitabschnitt - Periode