Vertaling van Ziel

Inhoud:

Duits
Nederlands
Ziel [o] (das ~), Zweck [m] (der ~) {zn.}
doel [o]
wit 
honk
doelwit [o]
doelstelling  [v]
Der Zweck heiligt die Mittel.
Het doel heiligt de middelen.
Der Pfeil traf das Ziel.
De pijl raakte het doel.
absehen, bezwecken, trachten nach, zielen, anvisieren, visieren, aufs Korn nehmen, abzielen auf, hinzielen auf, hinauswollen auf, es abgesehen haben auf, streben nach {ww.}
bedoelen 


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Der Pfeil traf das Ziel.

De pijl raakte het doel.

Dieses Mal ist mein Ziel Paris.

Dit keer is Parijs mijn doel.

Der Reisende erreichte schließlich sein Ziel.

De reiziger bereikte uiteindelijk zijn bestemming.

Sein wichtigstes Ziel im Leben war reich zu werden.

Zijn belangrijkste levensdoel was rijk worden.

Maria wird, um ihr Ziel zu erreichen, vor nichts haltmachen.

Mary stopt voor niets of niemand om haar doel te bereiken.

Es ist nicht sein Ziel, Geld zu verdienen.

Zijn doel is het niet, om geld te maken.

Die Europäische Union wurde mit dem Ziel gegründet, den häufigen und blutigen Kriegen zwischen Nachbarn ein Ende zu bereiten, die ihren Höhepunkt im Zweiten Weltkrieg gefunden hatten.

De Europese integratie is begonnen om een eind te stellen aan de talrijke en bloedige oorlogen tussen buurlanden, die hun hoogtepunt kenden in de Tweede Wereldoorlog.